Terugvordering teveel betaalde ontslagvergoeding

Uitspraak

16/7692 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 november 2016, 15/3305 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats ] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)

Datum uitspraak: 29 juni 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.Th.A. Kampschreur, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Namens het college heeft mr. A.G. Kerkhof, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kampschreur. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. Kerkhof.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was sinds 2001 werkzaam op de [naam school] (school). In 2004 is appellant belast met de waarneming van de functie van rector en in 2006 is hij benoemd tot rector van de school.

1.2.

Op 29 augustus 2013 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin is vastgesteld dat, met inachtneming van de geldende opzegtermijn en de BAPO-uren die appellant nog kon opnemen, zijn aanstelling per 1 februari 2014 als geëindigd wordt beschouwd. De redenen voor de beëindiging zijn redenen van gewichtige aard als bedoeld in artikel 9.b.3, twaalfde lid, van de CAO VO 2011-2012. Aan appellant is een ontslagvergoeding ten bedrage van € 90.000,- bruto toegekend inzake te derven inkomsten en te derven pensioenopbouw.

1.3.

Nadat de accountant van de gemeente vanuit zijn signaleringsfunctie ten behoeve van de naleving van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) het college had gewezen op een mogelijke overtreding van artikel 2.10 van de WNT, met als mogelijk gevolg dat de minister die het aangaat gebruik zal maken van zijn handhavende bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 5.3 tot en met 5.6 van de WNT, heeft het college bij besluit van 2 juni 2014 een bedrag van € 15.000,- bruto als onverschuldigd betaald van appellant teruggevorderd.

1.4.

Bij besluit van 19 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2014 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant op goede gronden als topfunctionaris in de zin van de WNT is aangemerkt, zodat de overeengekomen ontslagvergoeding van € 90.000,- boven de toegestane norm van

€ 75.000,- is, zoals die is bepaald in artikel 2.10, eerste lid, van de WNT.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog onder meer dat de school is aan te merken als een instelling als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de WNT en dat appellant in zijn functie als rector van de school is aan te merken als topfunctionaris als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder b, onderdeel 5°, van de WNT.

3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Artikel 1.1, aanhef en onder b, onderdeel 5?, van de WNT luidt: “In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder topfunctionaris: de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon of de gehele instelling”.

4.1.2.

In artikel 1.2. van de WNT staat voor zover van belang:

“1. De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op:
(…)

?c. de gemeenten; (…).”

4.1.3.

Artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de WNT luidt:

“De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op: de in bijlage 1 van deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen.”

4.1.4.

In bijlage 1 bij artikel 1.3, eerste lid, van de WNT staat, voor zover van belang, het volgende: “Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (…)

7. De rechtspersonen die scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs in stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in dat artikel, die anders dan door een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon in stand worden gehouden, behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.”

4.1.5.

Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de WNT komen partijen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband tot ten hoogste

€ 75.000,-.

4.1.6.

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, van de WNT zijn met het toezicht op de naleving belast de bij besluit van Onze Minister wie het aangaat aangewezen personen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is aangewezen voor het toezicht op de naleving van de WNT bij onderwijsinstellingen.

4.1.7.

Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de WNT meldt de accountant, (…) een onverschuldigde betaling aan Onze Minister, (…).

4.1.8.

Artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) luidt, voor zover van belang, als volgt: “Deze wet verstaat onder een: (…)

«school»: een school voor voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

«openbare school»:

a. een school in stand gehouden door een gemeente, dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet tezamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.”

4.1.9.

In het op 12 juni 2006 door het college vastgestelde managementstatuut als bedoeld in artikel 32c van de WVO staat onder meer het volgende:

“Artikel 1 Begripsbepaling: Rector: functionaris als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de WVO, die onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de leiding heeft over de school. De rector voert de gemandateerde bestuurstaken en bevoegdheden uit, is belast met de voorbereiding en de uitvoering van het beleid van de school en met de coördinatie van de dagelijkse gang van zaken.”

4.1.10.

In artikel 5, eerste lid, van het managementstatuut is onder het kopje “Taken en bevoegdheden van de rector” opgenomen: “De rector voert de gemandateerde bestuurstaken en bevoegdheden uit, is belast met de voorbereiding en uitvoering van het beleid van de school en heeft de leiding over de dagelijkse gang van zaken.”

5.1.

Appellant heeft betoogd dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door klakkeloos het oordeel van de accountant te volgen en geen nader onderzoek te verrichten. Dit betoog slaagt niet. De onafhankelijke accountant heeft overeenkomstig artikel 5.2 van de WNT een signaleringsfunctie ten behoeve van de naleving van de WNT. Uit het voornemen tot terugvordering van 15 april 2014 blijkt dat er sinds de signalering discussie tussen partijen is gevoerd over de vraag of de accountant moet worden gevolgd. Ook heeft het college navraag gedaan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en in de bezwaarfase, in samenspraak met appellant, vragen gesteld aan de eenheid Toezicht WNT van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Gelet hierop is het bestreden besluit voldoende zorgvuldig voorbereid.

5.2.1.

Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de school geen instelling is als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de WNT, maar een openbare school in stand gehouden door de gemeente Veenendaal en daarmee feitelijk een onderdeel van de gemeente, zodat de school als zodanig valt onder artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, van de WNT. In die hoedanigheid is de school te vergelijken met andere gemeentelijke diensten, waarvan de leidinggevenden evenmin als topfunctionaris kunnen worden beschouwd.

5.2.2.

Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de school is aan te merken als een instelling als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de WNT. Vaststaat dat de school een openbare school is voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WVO en in stand gehouden wordt door de gemeente Veenendaal. Daarmee voldoet de school aan de vereisten zoals opgesomd in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de WNT gelezen in samenhang met punt 7 van de bij die bepaling behorende bijlage 1. Uit de wetsgeschiedenis van de WNT, in het bijzonder de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2010/2011, 32 600, nr. 3) blijkt bovendien dat voor alle OCW-sectoren het zwaarste regime van het bezoldigingsmaximum geldt. Daarbij is in het geval van scholen die bekostigd worden uit publieke middelen geen onderscheid gemaakt tussen openbare scholen die in stand gehouden worden door een gemeente, zoals de onderhavige school, en openbare scholen die in stand gehouden worden door een stichting of een openbare rechtspersoon zoals genoemd in de artikelen 42a en 42b van de WVO. Daaruit volgt dat de school, anders dan appellant heeft betoogd, voor de WNT niet een instelling is die vergelijkbaar is met andere gemeentelijke diensten.

5.3.1.

Appellant heeft tot slot aangevoerd dat hij in zijn functie als rector niet was aan te merken als topfunctionaris in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder b, onderdeel 5?, van de WNT, omdat hij feitelijk geen leiding gaf aan de gehele school. Volgens appellant was hij als rector niet alleen niet volledig beslissingsbevoegd op het terrein van huisvesting en financiën, waarbij hij heeft verwezen naar de taken van zowel het hoofd Organisatie en Beheer als het hoofd Administratie van de school, maar moest hij over bepaalde zaken ook verantwoording afleggen aan het college. In de praktijk was hij met de conrector, de unitleiders en de teamleiders verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs, aldus appellant.

5.3.2.

Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant in de functie van rector was aan te merken als topfunctionaris als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder b, onderdeel 5?, van de WNT, nu hij blijkens de artikelen 1 en 5 van het managementstatuut belast was met de dagelijkse leiding van de gehele school. Dat binnen de school medewerkers verantwoordelijk waren voor bepaalde (deel)taken en appellant de functie in de praktijk anders heeft ingevuld laat onverlet dat hij eindverantwoordelijke was en als enige formeel en expliciet belast was met de dagelijkse leiding van de gehele school.

5.4.

Nu de aan appellant betaalde ontslagvergoeding van € 90.000,- het maximaal toegestane bedrag van € 75.000,- als vermeld in artikel 2.10, eerste lid, van de WNT overschrijdt is een bedrag van € 15.000,- onverschuldigd aan appellant betaald. Het college heeft dan ook terecht het onverschuldigd betaalde bedrag van appellant teruggevorderd.

6. Uit 5.1. tot en met 5.4. volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H. Lagas en

J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.